Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Ravensdonck

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
(afbeelding archief Hüsken)

Ravensdonck

Op basis van een studie van architect J. Luiten neemt J.M.P. van Oorschot in het in 1982 verschenen werk "Eindhoven, een samenleving in verandering", het volgende op over het huis Ravensdonck: "omstreeks 1830 is het huis Ravensdonck gebouwd voor de pas in Eindhoven benoemde notaris J.F. van der Heijde, zoon van de burgemeester van Strijp. Ofschoon er in de loop van de jaren aan het huis door verbouwingen ongetwijfeld wat gewijzigd zal zijn, blijft het een opvallend pand. Het gebouw heeft een blokvorm met een lange zijde van vijf vensters en een korte zijde van vier vensters breed. De boven elkaar gelegen rondboogvensters liggen iets in de gevel terug en worden gevat in een vanaf de grond tot boven de rondboog van de eerste verdieping lopende ondiepe nis. Hierboven bevindt zich een cordonlijst en een attica-zone met rechthoekige vensteropeningen, die door een kroonlijst met tand- en daklijst wordt afgesloten.
Luiten suggereert, dat het vroeger met een vrij laag piramidaal dak gedekt zou zijn geweest. Het gebouw is uit baksteen opgetrokken zonder ornamentatie of bepleisering: een mode die dan nog in zwang moet raken. Over de vraag of de culturele belangstelling van de opdrachtgever, of de ons niet met name bekende architect, voor plan en vorm verantwoordelijk is, kan slechts gespeculeerd worden. Zo zou men vanwege de blokvorm met gelijkvormige gevels kunnen denken aan de villa's van de Italiaanse bouwmeester Andrea Palladio en vanwege de plaatsing van de rondboogramen aan de Florentijnse renaissancepaleizen."

Uit het beschikbare kaart- en archiefmateriaal blijkt dat het huis in 1828 nog niet bestaat, doch in 1830 wél. Het heeft dan een rechthoekige vorm, evenals op de kaarten uit 1841, 1859, 1860 en 1867. De vijfkantige uitbouw aan de noordzijde, die eerst op de kaart van 1886 zichtbaar is, dateert derhalve uit de jaren 1867-1886. Het langgerekte bijgebouw ten westen van het woonhuis wordt in twee fases gebouwd: het zuidelijke deel in 1841, het noordelijke in 1859. Dit bijgebouw wordt in 1917 door een tussenbouw ver- bonden met het woonhuis. Tussen 1930 en 1943 wordt het meest noordelijke deel van het bijgebouw gesloopt en tussen 8 oktober en 15 november 1965 de rest van het bijgebouw met de poortdoorgang van de tussenbouw. Het oostelijke deel van de tussenbouw blijft staan en wordt bij de restauratie in 1980/1981 gefatsoeneerd en aangepast aan de rest van het gebouw.

Tot 1917 is het gebouw in feite 2½ verdieping hoog en ligt achter de gevel (die 3 verdiepingen hoog is) een vreemd geconstrueerd dak, dat doet denken aan een schilddak op het middengedeelte van een platdak. Bij een dergelijke constructie rijst het vermoeden, dat oorspronkelijk - uitgaande van de cordonlijst - een schilddak het pand sierde. In 1917 wordt het oude dak gesloopt en vervangen door een platdak, terwijl de zolderverdieping wordt opgetrokken tot een "hele" verdieping. Het oude dak is nog zichtbaar op foto's uit of van vóór 1908 en 1914 (doch van na 1898). Op deze oude foto's zijn nog geen luiken aan de ramen te zien, die dateren dus eveneens van 1917. De luiken aan de ramen van de bijbouw zijn van latere datum.

Bij de restauratie van 1917 wordt ook de toegangspoort aan de Ten Hagestraat enigszins gewijzigd. De twee gestucte palen met de naam RAVENS (en) DONCK worden voorzien van een een smeedijzeren constructie met de initialen S(chellens) en K(eunen). Het (in de jaren 1930-1963 overdekte?) terras aan de noordzijde is eveneens eerst op kaarten vanaf 1917 te zien.
Vermoedelijk is in 1925 de "antieke" put in de voortuin geplaatst. Deze verdwijnt weer bij de aankoop van het pand door de gemeente (1963).
De restauratie van 1980/1981 tenslotte laat alleen de buitenzijde van het gebouw nog intact. Alles binnen de buitenmuren wordt gesloopt en zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde van de buitenmuren wordt een sleuf gegraven van twee meter diep waarin nieuwe fundamenten worden gestort. Op de binnenfundamenten wordt daarna een nieuw pand gebouwd. Het oude Ravensdonck is dus in feite een oude deksel op een nieuwe doos.
Ook het perceel ondergaat in de loop van de jaren wijzigingen. In 1929 wordt de stadsgracht aan de Vestdijkzijde gedempt. Deze is dan eigendom van de stad. In 1930 bestaat zowel de gracht langs de Ten Hagestraat nog, als de sloot (waartoe de gracht is gereduceerd) ten westen en ten noorden van het perceel. Op kaarten uit 1943 komen deze niet meer voor. Door berichten uit de tussenliggende periode weten we, dat de gracht langs de Ten Hagestraat kort vóór 1934 (1933?) wordt gedempt en de sloot ten westen en ten noorden van het perceel vermoedelijk in 1941. De gracht langs de Ten Hagestraat vóór het pand Hoppenbrouwers wordt in oktober 1943 dichtgeworpen.

De toegangspoort aan de Ten Hagestraat verhuist in de winter van 1943/44 naar de Vestdijk in verband met de aanleg van een trottoir aan de Ten Hagestraat. Deze poort zal na de aankoop van het perceel door de gemeente Eindhoven (1963) zijn verwijderd.

fundamenten van het kasteel van Eindhoven, blootgelegd tijdens opgravingen in 1990. (afbeelding N. Arts)
Maquette van het kasteel van Eindhoven, vervaardigd na de opgravingen in 1990. Inmiddels worden de vorm en exacte locatie van enkele onderdelen van het kasteel in twijfel getrokken. (afbeelding N. Arts)

De ondergrond.
Reeds bij het verzoek van de Nederlands Hervormde Gemeente van Eindhoven in 1816 om het perceel in erfpacht te krijgen, schrijft deze dat in het perceel, genaamd Het Kasteelsveld, "waarop oudtijds het kasteel van Eyndhoven gestaan heeft, genoegzaam niets anders dan steenpuin gevonden wordt". Ook de landmeter.die het kaartje heeft getekend dat bij het verzoek is gevoegd, deelt mee dat Het Kasteelsveld, "zijnde weiland, onder rots en steenpuin van 't kasteel van Eindhoven" zit. In zijn "Beknopte geschiedenis van Eindhoven" weet F.N. Smits in 1887 alleen mee te delen, dat er van het kasteel van Eindhoven niets meer over is. "De ruïnen zijn afgebroken, de puinen weggevoerd, de fundamenten uitgeworpen, de kelders geslecht en gevuld. Men kan nog slechts de plek aanwijzen, waar het eenmaal gestaan heeft."

C.A.Kuysten schrijft in maart 1934, dat hij van de eigenaar van huize Ravensdonck (Leo Schellens) een schetskaartje heeft gekregen, waarop staat aangegeven waar wat in de ondergrond is aangetroffen. Vermoedelijk dateert dat kaartje uit 1917, toen het huis werd gerestaureerd. Onder het pand bevinden zich kelders met zeer dikke muren, "die er op wijzen, dat zij van het oude kasteel afkomstig zijn" en het voorplein bevat over zijn gehele oppervlakte meer dan één meter dikke fundamenten, waartussen met moeite ruimte is gevonden voor enkele bomen. Enkele jaren vóór 1934 bleek, dat zich op twee plaatsen tussen het woonhuis en de noordelijke gracht zware ronde fundamenten bevinden en bij het schoonmaken van de sloot vóór de villa (de gracht langs de Ten Hagestraat) kwam enkele jaren vóór 1934 een dubbele rij palen bloot, die door hun plaats midden vóór de fundamenten de indruk vestigen, dat daar de ophaalbrug lag.

De huidige overwelfde kelder onder het woonhuis meet 5,25 bij 3,75 m en beslaat slechts het noordwestelijk gedeelte van de gehele oppervlakte van het woonhuis. De keldermuren varieren in dikte van 25 tot 45 cm. De kelder lijkt niet tot het oorspronkelijke vloerniveau uitgegraven, daar men alleen gebukt door de kelder kan lopen. Hardnekkig is het verhaal van een onderaardse verbinding met het klooster Mariënhage. Hiervoor zijn tot heden echter geen bewijzen gevonden.

Bij werkzaamheden i.v.m. de herstructurering en de ombouw van de Ten Hagestraat in het najaar van 1972 zijn delen van fundamenten tevoorschijn gekomen. Die zijn gedeeltelijk verwijderd voor de aanleg van leidingen. Een toen geconserveerde baksteen meet 24 x 11 x 5. Genoemde fundamenten liggen thans onder het trottoir langs de Ten Hagestraat en een van de gevonden fragmenten sluit aan op de dubbele rij palen die Kuysten noemt. De fundamenten liggen thans een halve meter onder het maaiveld. In 1972 is komen vast te staan, dat de gewelfde onderruimte van het gebouw, zij het met puin volgestort, zich in ieder geval uitstrekt tot onder het terras aan de noordzijde. Bij de restauratie in 1980/1981 zouden door de bouwvakkers zaken zijn aangetroffen in de ondergrond van het gebouw, die door hen zijn meegenomen zonder deze te laten registreren.

De opgravingen ten noorden en ten westen van Ravensdonck tussen 7 en 18 oktober 1985 hebben niet de verwachte kasteelfunderingen opgeleverd. Wél is komen vast te staan dat ten zuiden van de kadastraal bekende noordelijke gracht een andere gracht heeft gelegen, die omstreeks 1400 zal zijn gegraven doch al in de 15e eeuw weer is gedempt. De veel bredere en diepere gracht, waarvan het restant ons van kadastrale kaarten bekend is, oversneed die oude gracht niet en bevatte alleen aardewerk uit de 17e eeuw. Door de venige vulling is het aannemelijk dat deze gracht, die een maximale breedte heeft gekend van circa 20 meter, veel langer heeft opengelegen dan de eerste. De noordzijde van deze tweede gracht werd aangesneden en bij het verdiepen daarvan werden zware houten palen zichtbaar, die mogelijk van een beschoeiing afkomstig zijn. Het ontbreken van ouder en jonger materiaal kan worden verklaard door het vegen van de gracht vóór de laatste jaren van het ruïneuze kasteel in de 17e eeuw.

Ook ten westen van Ravensdonck werd een, oorspronkelijk tweedelige, gracht aangetroffen, die langzaam is dichtgeraakt. Hierin werden geen vondsten gedaan. De oude 15e-eeuwse gracht, die ten noorden van Ravensdonck werd aangetroffen, is aan de westzijde niet teruggevonden, doch kan geheel zijn vergraven door de jongere gracht. Deze westelijke gracht is niet gelijk aan de ons kadastraal bekende westelijke gracht.

De huisnaam.
Na de afbraak van het kasteel wordt het terrein tot 1860 Kasteelplein of Kasteelsveld genoemd. In dat jaar komt op de stadsplattegrond de huisnaam Het Kasteel voor. Notaris Jonckbloet, eigenaar van het huis van 1869 tot 1880, gebruikt de naam Rust-horst, die vermoedelijk deels is geïnspireerd door de naam van Barones Hacfort tot ter Horst, die het huis bij legaat aan hem naliet. De huisnaam Ravensdonck duikt voor het eerst op in 1895 als het pand als sterfhuis van de arts J.H. van den Acker wordt genoemd. Deze arts zal de naam hebben ontleend aan het werk van L.Houben over de stad, dat in 1890 verscheen doch die naam nog niet in verband bracht met het kasteel of huis, evenmin overigens als F.N. Smits in 1887.

Sinds 1895 is de naam Ravensdonck in gebruik gebleven en door latere schrijvers zelfs gekoppeld aan het kasteel dat hier eens heeft gestaan. De naam Ravensdonck zelf is afkomstig van een perceel land onder Woensel, gelegen bij het klooster Mariënhage en de stadsgracht van Eindhoven en wordt voor het eerst in 1359 genoemd. Ook de straat waaraan het perceel heeft gelegen, is in de loop van de tijd nogal eens van naam veranderd. In de periode vóór 1800 komen wij de namen Hagerstraat, kloosterstraat en Kasteelstraat tegen. In de jaren 1800-1856 heette de straat Kloosterdreef, van 1859 tot 1880 Kanaalstraat en daarna tot 1920 weer Kloosterdreef. Sindsdien heet de straat Ten Hagestraat.

De architect.
De enige ons bekende architect/bouwmeester die uit de tijd van de bouw (1829/1830) te Eindhoven bekend is, is Peter van Driel. We vinden hem vermeld als geadmitteerd landmeter (1803, 1804 en 1816), als meester-timmerman (1805), als architect (1817, 1819 en 1820), als bouwmeester (1818, 1819 en 1822) , als landmeter der eerste klasse bij het kadaster (1828-1830) en hij woonde achtereenvolgens te Mierlo (1803-1817), Stratum (1818), Eindhoven (1819-1825), Mierlo (1830) en Stratum (1828 of 1832). In 1836 woont hij in ieder geval niet meer te Stratum en hij is in of kort voor 1845 overleden. Noch zijn doopinschrijving (1775/1776), noch zijn overlijden is in Mierlo teruggevonden. Wél staat vast, dat zijn broer Renier van Driel, aannemer van publieke werken, geboortig was van Mierlo. Hij was even mobiel als zijn broer (1817 Eindhoven, 1818-1820 Mierlo, 1821-1823 Stratum, 1828-1830 Eindhoven, 1830Stratum).
Renier heeft in 1824 verscheidene werken aan de Zuid-Willemsvaart uitgevoerd, o.a. voor de vervaardiging van bakstenen. Van Peter van Driel zijn diverse kaarten en ontwerptekeningen bewaard gebleven. We noemen zijn ontwerp voor het nog bestaande oude gemeentehuis van Mierlo (1805/1806), zijn kaarten van Mariënhage (1803) en het Kasteelsveld (1816) te Woensel en Eindhoven, zijn niet uitgevoerde ontwerpen voor een marechausseekazerne te Eindhoven aan de Keizersgracht (1819) en in samenhang daarmee zijn herinrichtingsplan voor Mariënhage (1820, samen met C.Verhagen).

In 1823 ontwierp hij de marechausseekazerne op de hoek van de Grote Berg en de Paradijslaan (thans Grote Berg 9) en in 1828-1830 tekende hij o.a. de kadastrale minuutplans van Eindhoven en Woensel. De marechausseekazerne aan de Grote Berg is - evenals Ravensdonck - een bakstenen gebouw met een schilddak en aan de voorzijde vijf vensters breed.
Ook zijn ontwerpen uit 1819 vertonen een dergelijke opbouw en zijn dus voor die tijd een normaal verschijnsel.
Jammer is dat tot heden van Peter van Driel geen werkzaam- heden tussen 1824 en circa 1830 bekend zijn. Hierdoor kan eventueel vergelijkingsmateriaal t.o.v. Ravensdonck niet worden gecontroleerd en blijft het architectschap van Peter van Driel onzeker.

Eigenaars en bewoners.
Nadat het kasteel van Eindhoven was verwoest, de resten geruimd en het veld geëffend, werd het kasteelplein of kasteelveld door de rentmeester van de Domeinen van de Prins van Oranje verpacht (o.a. aan de stad Eindhoven). De hervormde gemeente van Eindhoven heeft na de teruggave van de Grote Kerk aan de katholieke gemeenschap pogingen ondernomen om het Kasteelsche Veld in erfpacht te verwerven om er een kerk (1809) of pastorie (1816) op te bouwen, doch te vergeefs.

Wel gaat Domeinen in op een verzoek van een particulier. Gemachtigd door het K.B. van 28 januari 1817 wordt op 11 februari van dat jaar door de hoofdadministrateur der Domeinen in erfpacht en op erfpachtsrecht uitgegeven aan Anthony Janssen te Eindhoven een perceel weiland, genaamd het Kasteelsveld, gelegen aan de Kloosterdreef te Eindhoven, groot 180 Rijnlandse roeden (= 1 lopenzaad en 28 roeden Bossche maat), voor een jaarlijkse canon van 18 gulden, voor het eerst te betalen op 28 januari 1818. De tijdelijke bezitter van de grond moet te allen tijd het daarop staande toegangshek op zijn kosten onderhouden.

De ex-fabrikant en koopman Anthony Janssen overlijdt op 30 december 1817. Bij de deling van zijn nagelaten goederen op 14 augustus 1819 komt bovengenoemd perceel aan zijn zoon Norbertus Johannes Janssen, rentenier op het huis Rapelenburg onder Gestel. Op 27 augustus van dat jaar schrijft hij aan het gemeentebestuur van Eindhoven dat door het uitmodderen van de stadsgracht het zogenaamde Kasteelsveld langs de kant van de vest gedeeltelijk is bemodderd waardoor het beste nagras, dik begroeid met klaver, zou zijn geruïneerd. Hij vraagt een schadevergoeding van 10 gulden. Bij schrijven van 11 september reageert de gemeente dat de schade aan het Hoogveld of Kasteelsveld meer dan gecompenseerd is door de opgebrachte modder, die als mestspecie niet zonder waarde is en stelt zij voor het geschil voor te leggen aan arbiters. Hierop reageert Janssen met de mededeling genoegen te nemen met 5 gulden terwijl de overige 5 gulden kunnen worden gestort in de kas van de algemene plaatselijke armen. De gemeente blijft echter bij het schrijven van 11 september, waarop Janssen niet meer reageert.

Op 22 april 1822 verkoopt N.J. Janssen het perceel weiland, omschreven als voor, voor 600 gulden en de jaarlijkse canon aan Mr. Michel Alexander Joseph van der Beken Pasteel, advocaat te Eindhoven. Als jonkheer, lid van de Ridderschap en der Staten van Noord-Brabant én rechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg, zitting houdende te Eindhoven, verkoopt deze op 12 maart 1829, per 15 maart 1829 het perceel weiland aan de Kloosterdreef, groot 25 roeden en 55 ellen (305 m2), aan Johannes Franciscus van der Heijde, burgemeester van Strijp en notaris te Eindhoven.

Domeinen ziet af van naasting, waartoe zij volgens de erfpachtbrief van 1817 binnen drie maanden na iedere overdracht gerechtigd was. Van der Heijde zal, gezien de dan aanstaande lente en zomer, direct zijn begonnen met de bouw van het rechthoekig huis, dat in ieder geval op 28 mei 1830 was voltooid. In de oorspronkelijk aanwijzende tafel van het kadaster verandert het nummer A102 (weiland) dan in 102 (tuin) en102a (woonhuis en erf). Het huis behoort tot de vijfde klasse. Onder deze klasse vielen de goed onderhouden en gerieflijk ingerichte dubbele particuliere woonhuizen met een verdieping en daarnaast ruime en wel ter nering staande winkel- en koopmanshuizen met aangrenzende pak- en werkhuizen, alsmede de beste logementen en koffiehuizen met aangebouwde stallingen en remises. Volgens verwijzingen naar de suppletoire aanwijzende tafel zou A102a (woonhuis en erf) in 1838 een verandering hebben ondergaan en A102 (tuin) in 1843, terwijl na 1830 de kadastrale nummering zou worden gewijzigd in A1193 en 1194. Wat er in 1838 en 1843 is gebeurd hebben we niet kunnen achterhalen door het ontbreken van de genoemde suppletoire tafels. In 1830 is de tuin 24 roeden en 77 ellen groot (2477m2), het woonhuis en erf 2 roeden en 33 ellen (233 m2).

Kadastrale tekening van de plattegrond van de tuin, het huis en de stalling uit 1841. (archief Hüsken)

Woonde Van der Heijde blijkens het bevolkingsregister van november 1829 toen nog aan het Stratumseind (De Moriaan), het daarop volgende register van 1840 geeft hem aan als wonende in het hier beschreven pand (Smalle Haven, huis no 307) . In 1841 laat hij een koetshuis en een stal bouwen en veranderen de kadastrale aanduidingen in A1193 en 1194, samen groot 27 roeden en 10 ellen (2710 m2). Op 13 juli 1852 verhuist notaris Van der Heijde naar Strijp, waar hij als Tweede-Kamerlid op 25 juli 1854 overlijdt.

Zijn erfgenamen laten het erfpachtrecht van het perceel genaamd het Kasteelsveld met de daarop gebouwde herenhuizing, paardenstal, brandhuis en remise aan de Klooster- dreef (sectie A1193 en 1194) openbaar verkopen. Bij de voorlopige verkoping op 3 oktober 1854 wordt het hoogste bod uitgebracht door Mr. Martinus van de Acker senior, advocaat en procureur te Eindhoven. Hij biedt 5.890 gulden. Bij de definitieve verkoop op 17 oktober 1854 komen geen andere geïnteresseerden opdagen, reden waarom de verkopers de goederen buiten koop stellen.

Wie in de jaren 1852-1855 het huis heeft bewoond is niet bekend. Op 23 november 1855 betrekt Jhr. Mr. Leopold B.C.L. van Sasse van Ysselt, sibstituut-officier van justitie bij de Eindhovense rechtbank het pand. Het complex wordt dan omschreven als huizing, koetshuis, stal, erf en tuin. Op l april 1857 verhuist Van Sasse van Ysselt met zijn gezin naar Waalwijk. Inmiddels zijn de erfgenamen van J.F. van de Heijde er op 25 oktober 1856 in geslaagd het erf- pachtrecht van het Kasteelsveld met de opstal (huizing, koetshuis en stal) te verkopen voor 5.600 gulden en de jaarlijkse canon. Gezien het bedrag hadden zij beter in 1854 met de voorlopige koper in zee kunnen gaan.

De koper van het 27 roeden (2700 m2) grote perceel (sectie A1193 en 1194) was Petrus Andreas Hoefnagels, lid van de gemeenteraad en rentenier te Eindhoven. Ook dit keer zag Domeinen af van naasting. Na het vertrek van Van Sasse van Ysselt werd het pand behalve door het gezin Hoefnagels ook betrokken door dat van Hoefnagels' schoonzoon, de tabaks- fabrikant A.W. Boex.
In het bijgebouw vestigt Hoefnagels een fabriek. Nadat hij het gebouw in 1859 heeft uitgebreid, verandert de kadastrale aanduiding in sectie A1345 (bijgebouw) , 1346 (tuin) en 1347 (woonhuis). Als Hoefnagels op 27 december 1859 van Andreas Hertzberger 3500 gulden leent stelt hij als onderpand het perceel tuin genaamd het Kasteelsveld, met de opstal van herenhuizing, fabriek en verdere getimmerten, gelegen aan de Kanaalstraat (sectie A1345 t/m 1347).

Welke fabriek in het bijgebouw was gevestigd, is ook bekend. Op 13 oktober 1856 besluiten A.W. Boex en zijn vrouws neef J.W. Zeegers tot het aangaan van een vennootschap onder firma, genaamd Boex-Hoefnagels en Compagnie, ten doel hebbende het gemeenschappelijk fabriceren en verkopen van tabak, snuif, sigaren en al datgene, wat zij in hun voordeel nodig en nuttig achten. Al vanaf 28 juli 1856 was personeel aangenomen en op 1 oktober waren al 24 mensen in dienst. In 1859 bedroeg dit aantal 93, terwijl in hetzelfde jaar een nieuwe akte van vennootschap werd opgemaakt, waarin enige wijzigingen in de oorspronkelijke akte werden aangebracht.

Waarschijnlijk is, dat Boex c.s. al vóór het verlaten van het woonhuis door Van Sasse van Ysselt het koesthuis met de stal heeft gehuurd van de erven Van der Heijde. In 1859 gaat het de firma zo voor de wind, dat tot uitbreiding van het fabrieksgebouw wordt overgegaan en de akte van vennootschap moet worden herzien. Als schoonvader Hoefnagels begin 1860 bekend maakt het perceel met opstallen te zullen verkopen, gaat Boex uitzien naar een andere vestigingsplaats. Op 30 januari 1860 koopt de vader van A.W. Boex een perceel grond aan de Smalle Haven, waar door hem een nieuwe fabriek zal worden gebouwd. Deze is in 1863 voltooid.

Op 17 maart 1860 verkoopt P.A. Hoefnagels per 1 juni 1860 aan Jonkvrouwe Theodora Olivira Maria Josepha Barones Hacfort tot ter Horst, grondeigenares en rentenierster te Eindhoven, het recht van erfpacht van een perceel land, genaamd het Kasteelsveld, thans tuin, met de opstal met de daarop gebouwde herenhuizing, fabriek en verdere getimmerten, aan de Kanaalstraat, groot 27 roeden (sectie A1345 t/m 1347). De koopprijs bedraagt dan 7.000 gulden. Op 15 mei 1860 verlaat P.A. Hoefnagels de stad en vertrekt naar Roermond. De Barones betrekt het woonhuis en verandert de fabriek in een neerhuizing. Of de firma Boex-Hoefnagels in de jaren 1860-1863, toen de nieuwe fabriek werd gebouwd en steeds gedeelten van de productie werden overgebracht, het bijgebouw van de Barones huurde, is niet bekend.

De Barones lost de op haar perceel rustende erfpacht op 18 april 1860 af met ƒ 435,11. Op 3 januari verklaart haar buurvrouw - mogelijk omdat er een geschil dreigde - dat de gracht ten noorden en ten westen van sectie A1345 t/m 1347 toebehoort aan de Barones en dat zij noch haar overleden echtgenoot (E.A. Rovers) ooit aanspraak heeft gemaakt op eigendom of gebruik van die gracht. Tussen de jaren 1860 en 1880 wordt het bijgebouw verhuurd aan twee particulieren. Op de bekende stadsplattegrond uit 1860 staat het rechthoekige woonhuis afgebeeld. Het wordt daarop het Kasteel genoemd. Woonhuis en bijbouw zijn gelegen in een aangelegde tuin en zijn door een brug verbonden met de Kanaalstraat (nu: Ten Hagestraat).

Barones Hackfort tot ter Horst overlijdt te Eindhoven op 22 april 1869 en wordt op het Catharinakerkhof begraven, waar haar grafzerk met familiewapen nog te zien is. Bij geheim testament had zij Egidius Martinus Jonckbloet, notaris en wethouder te Eindhoven, benoemd tot uitvoerder van haar testament en tot bewindvoerder van twee daarin omschreven jaarlegaten. Hiervoor legateert zij hem haar huis, neerhuizing, erf en tuin te Eindhoven aan de Kanaalstraat (sectie A 1345 t/m 1347), groot 27 roeden, waarvoor hij een hem toebehorend huis om niet en in volle eigendom zou moeten afstaan aan Maria Helena Jansen, die bij de Barones had ingewoond.
Jonckbloet accepteert het legaat op 13 mei 1869, waarna de erfgenaam van Barones Hackfort tot ter Horst op 26 mei 1869 het gelegateerde overdraagt. Jonckbloet blijft echter op het Stratumseind wonen en verhuurt het huis met toebehoren aan de rijksontvanger J.A.H. Modderman, die het in november 1869 betrekt en het per 1 mei 1877 weer verlaat.

Toch hield de notaris zich wel bezig met zijn eigendom. Op 25 augustus 1874 verklaren hij en zijn buurman, de wijnhandelaar H.Th.C. van Stekelenburg, dat zij een erfafscheiding hebben gemaakt. De grenslijn, die door de landmeter van het kadaster met eiken palen is aangegeven, wordt door beiden als erfscheiding erkend, terwijl de gracht waarin de palen zich bevinden, door beiden zal worden onderhouden, ieder langs de zijde van zijn erf, en voor gezamenlijke rekening jaarlijks zal worden gezuiverd. De gracht zal niet verder mogen worden versmald dan tot een breedte van twee meter, te weten langs weerszijden één meter uit de gestelde palen. Deze overeenkomst betrof dus de gracht ten westen én ten noorden van het eigendom van Jonckbloet.

Op dezelfde dag geeft Van Stekelenburg vergunning aan Jonckbloet om een eendenkooi te plaatsen in de tussen hun erven gelegen gemeenschappelijke gracht, mits zij één meter van de erfscheiding blijft. De vergunning heeft een duur van drie jaar en is eerder ophefbaar door schriftelijke mededeling aan de notaris. Deze regelingen wekken de indruk dat notaris Jonckbloet het pand zelf bewoonde, ook al bewijst het bevolkingsregister het tegendeel. Ook het volgende huurcontract wekt een dergelijke indruk.

Op 16 januari 1877 verhuurt Jonckbloet per 1 mei 1877 voor acht jaar aan Josephus Fortunatus Lurmans, sigarenfabrikant te Eindhoven, een herenhuis neerhuizing, stal, koetshuis en verdere getimmerten, erf en tuin te Eindhoven, genaamd RUST-HORST, groot 27 aren (sectie A 1345 t/m 1347). Het pand bevindt zich in een behoorlijke staat van onderhoud en moet 800 gulden aan jaarhuur opbrengen. Mocht de notaris het huis na drie jaar weer willen bewonen, dan is dit contract ontbonden. De verhuurder behoudt de twee blauwgeverfde kapstokken voor paardentuig en een dito ladder in de stal, de witgeverfde tuinbank met twee tuinstoeltjes, twee ijzeren voetkrabbers, twee houten voetbankjes, zeven houten appelrekken, 42 blauwgeverfde droogstokken, een zinken bad en ladder op zolder, een bierstelling en vijf losse planken in de kelder.

Ansichtkaart van rond 1900. (afbeelding archief Hüsken)

Als de notaris op 19 maart 1880 in Eindhoven overlijdt, wordt een boedelbeschrijving van zijn nalatenschap gemaakt. Hieronder bevindt zich het herenhuis RUST-HORST, groot 27 aren (sectie A 2258 en 1346). Dit pand is dan nog voor drie jaar verhuurd aan genoemde Lurmans en wordt buiten de erfdeling gehouden.
De samenvoeging van de kadastrale nummers 1345 en 1347 tot 2258 is dus tussen de jaren 1877 en 1880 geschied. De tuin heeft dan een oppervlakte van 21 aren en 70 centiaren, het huis, de stal, het koetshuis en het erf 5 aren en 30 centiaren. Mogelijk houdt deze wijziging verband met verbouwingen aan het woonhuis en het bijgebouw. Door kaartvergelijking is namelijk te zien, dat tussen 1867 en 1886 aan de noordzijde van het rechthoekige woonhuis een vijf- kantige uitbouw is aangebracht, terwijl het bijgebouw (in de jaren 1880-1890 pakhuis genoemd) aan de noordzijde een korte rechthoekige aanbouw laat zien, die in 1917 nog aanwezig is, doch later niet meer (zie ook hiervóór).

Bij de openbare verkoping van 15 en 22 juni 1881 verkopen de kinderen van notaris Jonckbloet de huizing, neerhuizing, stal, koetshuis en verdere getimmerten, erf en tuin, genaamd RUST-OORD te Eindhoven aan de Kloosterdreef en de Dijk, groot 27 aren (sectie A 2258 en 1346). Zij reserveren de koepel, schommel en volière met toebehoren in de tuin en het ophaalbruggetje over de vest naar de Dijk. Het pand zal nog tot 1 mei 1883 in gebruik zijn bij J.F. Lurmans. Voor 16.300 gulden wordt Johannes Hendrikus van den Acker koper. Hij is dan medicinae, chirugiae et artis obstretitiae doctor te Eindhoven. In 1881 wordt bij de algehele herziening de kadastrale nummering gewijzigd in sectie C 253 (tuin, groot 22 a. en 86 ca.) en 254 (huis en erf, groot 5 a. en 37 ca.).
In opdracht van de arts sommeert een deurwaarder de weduwe Van Stekelenborg op 30 augustus 1883 om het contract van 25 augustus 1874 na te leven en de gracht aan haar zijde weer op een breedte van één meter te brengen omdat de gracht over de gehele lengte is versmald. In het sterfhuis van J.H. van den Acker, overleden te Eindhoven op 11 oktober 1894, genaamd RAVENSDONCK, wordt op 20 maart 1895 overgegaan tot de boedelbeschrijving. Zijn broer en drie zusters zijn erfgenamen. Bij de opsomming van de goederen wordt mede de huisindeling gegeven: huiskamer, zaal, spreekkamer, keuken en bijkeuken, was- huis, remise, zolder boven het washuis, kantoor, wachtkamer, zolder boven de wachtkamer, kelder, logeerkamer, corridor, kamer, klein kamertje en zolder. De inboedel heeft een waarde van 2.564 gulden, aan contanten had de arts 16.708 gulden in huis en een onbekend bedrag aan effecten. Aan schuldvorderingen bezat de arts nog 113.902 gulden.
Tot zijn vaste goederen werden zijn sterfhuis (huis met erf en tuin, sectie C 253 en 254) gerekend, groot 28 aren en 23 centiaren. De overleden arts zal ook de gene zijn, die de poort aan de Ten Hagestraat heeft laten maken, tenminste degene, die de naam RAVENS-DONCK heeft laten aan- brengen.
Volgens de deling van 6 april 1895 wordt het huis niet verdeeld en krijgen de zusters Maria Catharina en Johanna Clasina van den Acker het vruchtgebruik. Achtereenvolgens sterven Maria Catharina (1905), Daniel (1911) en Theresia Tecula, weduwe van W.F.J. Pastoors (1914). Als ook de laatste, Johanna Clasina van den Acker, op 31 januari 1917 ongehuwd overlijdt, komt het huis aan de kinderen van de genoemde Pastoors.
Zij verkopen het herenhuis met tuin, erf en bijgebouwen, groot 28 a. en 23 ca. (sectie C 253 en 254) te Eindhoven, hoek Dijk-Kloosterdreef, op 25 mei 1917 aan Leonardus Jacobus Josephus Schellens, trijpfabrikant te Eindhoven. Dat vóór de verkoop al met de koper contact moet hebben bestaan weten we uit de verbouwingstekeningen, die Jan van der Valk, architect B.N.A. uit Tilburg, voor Schellens vervaardigde op 4, 5 en 26 april en 28 juni 1917. Het woonhuis RAVENSDONCK en het westelijk gelegen bijgebouw worden met elkaar verbonden door een tussenbouw, die keuken, vestibule en poortgebouw bevat, terwijl verder binnensmuurs een en ander wordt verbouwd. Het oorspronkelijk dak wordt afgebroken en de halve zolderverdieping met dienstbodenkamers opgetrokken tot een hele verdieping, voorzien van een plat dak. In het bijgebouw zijn een woning, stalling, bergplaats, washuis, remise, ashok en brandstoffenopslag ondergebracht. B & W verlenen op 18 juli 1917 toestemming tot de verbouwing, die in de zomer van 1917 zal zijn uitgevoerd.

Kadastraal wijzigen de nummers C 253 en 254 in C 1097. Schellens betrekt het pandIn 1929 wordt de gracht langs de vest gedempt (Vestdijk). Schellens plaatst een afrastering, doch trekt zodoende - volgens de gemeente - 61 m2 grond bij zijn tuin. De gemeente dreigt met gerechtelijke dwang tot teruggave, doch het dossier tot 1934 geeft geen uitsluitsel over de afloop van dit conflict. Foto's en kaarten uit oktober 1943 geven aan, dat ter plaatse nog steeds het perceel Ravensdonck in het trottoir uitspringt. De gemeente is in dat jaar van plan een strook grond langs de Vestdijk en de Ten Hagestraat (ongeveer 300 m2) van Schellens te kopen, waardoor de breedte van het trottoir zou kunnen worden aangepast. Tot een koop zal het echter niet zijn gekomen (zie hierna).
Schellens plaatste zijn familiewapen in glas-in-lood boven de hoofdingang en in de winter van 1943/1944 verplaatst hij de poort van de Ten Hagestraat naar de Vestdijk. De gracht langs de Ten Hagestraat werd kort vóór 1934 (1933?) gedempt, die ten noorden en westen van het perceel vermoedelijk in 1941 omdat Schellens op 19 juni van dat jaar een ongeveer noordoostelijk gelegen driehoekje van sectie C 1236, groot 15 centiaren, van zijn buren kocht op voorwaarde, dat de koper op de door de landmeter van het kadaster uitgezette grensscheiding op zijn kosten een behoorlijke afrastering zou aanbrengen.

(afbeelding archief Hüsken)
(afbeelding archief Hüsken)

Op 5 februari 1944 verlaat Schellens het pand en op 5 april van dat jaar overlijdt hij in 's-Hertogenbosch. In september 1944 is het pand tijdelijk hoofdkwartier van de Prinses-Irenebrigade, dat op 23 september 1944 Z.K.H. Prins Bernhard op bezoek krijgt. Hiervan werd een fotoreportage vervaardigd.

Het pand werd geërfd door Schellens' weduwe, Petronella J.M. Keunen, die het van 4 september 1946 tot haar overlijden in 1955 bewoonde. De kadastrale aanduiding wordt gewijzigd van C 1097 in C 1377. Op 26 juni 1950 draagt de weduwe het pand over aan de N.V. "Leo Schellens & Co's Trijpfabriek N.V.". Frans C.J.M de Haes, fabrikant, gehuwd met Leo Schellens' dochter, bewoont het huis met zijn vrouw van begin 1951 tot einde 1961. De Haes, commissaris van de N.V., vestigde er een textieltechnisch bureau in.
In 1958 is al sprake van afbraak van het huis ten behoeve van een nieuwbouw van het R.K. Binnenziekenhuis. Hiervan is in 1961 nog sprake, doch mocht er na afbraak geen gebouw komen te staan en een tuin worden aangelegd, dan zullen de oude kasteelfundamenten worden opgegraven en zichtbaar worden gemaakt. Op 29 augustus 1960 besluit de gemeenteraad tot onteigening van de eigendommen die zijn gelegen in het gebied van het Aanvullend Wederopbouwplan. Onder nummer 34 wordt daarin perceel C 1377 genoemd dat een oppervlakte heeft van 2.839 m2 waarvan 875 m2 in gebruik is als openbare weg (trottoir). De vennootschap gaat met de onteigening akkoord, maar niet met het lage bedrag dat de gemeente wil betalen. De reden voor de onteigening - uitbreiding van het Binnenziekenhuis - vervalt echter als bekend wordt dat de gemeente het Binnenziekenhuis gaat kopen (oktober 1962). Toch blijft het ziekenhuis dringend om ruimte verlegen en wenst het een barak te plaatsen op het terrein van Ravensdonck, waarvoor het bijgebouw en de poortdoorgang van de tussenbouw gesloopt dienen te worden. De hogere verkoopprijs die de vennootschap voorstelt, resulteert in een aankoopbedrag van 900.000 gulden.
In verband met de mogelijke afbraak gaan stemmen op om het oude omgrachte kasteel weer te herbouwen binnen een parkaanleg. Het zou moeten gaan dienen als stadhuis. Op 22 november 1963 verkoopt de vennootschap aan de gemeente het herenhuis met ondergrond en verdere aanhorigheden, erf en tuin, gelegen aan de Ten Hagestraat 2-2a, groot 28 a. en 39 ca. (sectie C 1377). Het pand wordt dan niet meer bewoond. Het bijgebouw blijft tot het nieuwe bedrijfspand van de verkoper is voltooid, doch maximaaal 1½ jaar na datum van verkoop, in gebruik bij Frans C.J.M de Haes, dan industrieel wonende te Lieshout. De barak wordt geplaatst en de vrijgekomen gebouwen worden bij het Binnenziekenhuis gevoegd. Tussen 8 oktober en 15 november 1965 wordt het bijgebouw met de poortdoorgang gesloopt.

Tot oktober 1974 is het woonhuis aan het Binnenziekenhuis verhuurd geweest. Dan wordt het verhuurd aan het Sentrum voor Jonge Mensen (tot 1976) en wordt de huidige tuinaanleg gerealiseerd. De toezegging begin 1976 door de gemeente om het pand te verhuren aan de eigenaar van een Hongaars restaurant leidt in 1979 tot problemen. In laatstgenoemd jaar zijn er meer gegadigden. Eén daarvan, de horeca-exploitatie Ravensdonck B.V., heeft succes. In september 1979 stelt de binnenhuisarchitect H. Nillisen in zijn advies horeca-opzet en inrichting, uitbreiding voor door een uitbouw aan de westzijde van het gebouw.
aar aanleiding van de raadsbesluiten van 30 juni en 21 augustus 1980 geeft de gemeente op 25 september 1980 een perceel grond, uitmakende een ter plaatse afgescheiden gedeelte ter grootte van ongeveer 4 a. en 80 ca. van het perceel kadastraal bekend als sectie C 1884, welk perceel in het geheel groot is 22 a. en 80 ca., nabij de Vestdijk en de Ten Hagestraat in erfpacht aan de heer G.J.Kuypers en mevrouw A.E.M, van Meeuwen, beiden horeca-exploitanten, vormende Ravensdonck B.V., en verkoopt aan hen onder restauratieplicht het pand "Huize Ravensdonck" teEindhoven, Ten Hagestraat 2-2a, op het aan hen in erfpacht uitgegeven perceel. De verkoop geschiedt voor 75.000 gulden en de grond wordt voor 99 jaar in erfpacht gegeven voor 100 gulden per jaar.

In 1980/1981 heeft een ingrijpende verbouwing plaats onder leiding van architect J.A.M. de Haan b.i. uit Eindhoven. De fundamenten op het puin van het voormalige kasteel waren verzakt door trillingen ten gevolge van het verkeer. Op 21 mei 1981 verrichte wethouder Blik de officiële opening van het café-restaurant "Ravensdonck" en werd een zonnewijzer onthuld, die een geschenk was van de architect, binnenhuisarchitect, hoofdaannemer en diverse onderaannemers.

Monument.
In 1967 is het huis Ravensdonck op de voorlopige (Rijks)lijst van monumenten geplaatst. Bij besluit van 4 december 1968 van de Minister van C.R.M. komt het pand Ten Hagestraat 2-2a op de definitieve lijst. In 1965 was echter Ten Hagestraat 2a (het bijgebouw) al gesloopt. In de raadsvergadering van 27 januari 1969 besluit de gemeenteraad tegen die plaatsing in beroep te gaan. Hierop wordt - althans volgens de gemeente - niets vernomen, waarna B & W op 18 september 1972 wederom in beroep gaan bij de Kroon. Blijkbaar ook nu weer zonder resultaat, want het pand staat nog steeds op de Rijkslijst.

bron:
Jan Melssen
in: 't Gruun Buukske 1986 46, 82, 104