Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Spijkerfabriek Gebr. Raijmakers
De spijkerfabriek van de gebroeders Raijmakers in de Vrijstraat
Het is bekend dat Gerard Philips in 1891 de gloeilampenfabricage in Eindhoven startte in een fabrieksgebouwtje waarin men tot dan toe het zogenaamde "bukskin" fabriceerde. Bukskin is een sterke, gekeperde en aan één zijde geschoren wollen stof.
In het eind 1980 verschenen eerste deel van "De Geschiedenis van de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken" maakt A. Heerding gewag van het feit, dat het eerste Philipsfabriekje uit 1869 dateert en dat er aanvankelijk een "fabriek van draadnagels, springveren enz." in was gevestigd1.
Het oude gloeilampenfabriekje aan de Emmasingel is nu één van Eindhovens meest tot de verbeelding sprekende monumenten. Het is daarom interessant om een gedeelte van de vrijwel onbekende voorgeschiedenis eens wat nader te bezien.
Het perceel waarop het fabriekje werd gebouwd staat op het minuutplan van het kadaster aangegeven als perceel A 576; het wordt in 1832 omschreven als "tuin". Het perceel ligt juist binnen de oude stadsomwalling van Eindhoven en met één zijde aan de Vest. Van een Emmasingel is dan nog geen sprake. Het perceel is bereikbaar via een steegje dat nog steeds bestaat en Vijksteeg heet. Het is een heel oud Eindhovens straatje, dat tegenwoordig vanuit de Vrijstraat toegang geeft tot de winkelstraat Nieuwe Emmasingel, dat ligt ingeklemd tussen de kantoorgebouwen van Philips en de huizenrijen van de Demer en de Vrijstraat.
In 1863 blijkt perceel A 576 eigendom te zijn van Franciscus Hubertus Raijmakers, koopman, fabrikant in snuif en tabak en lid van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Eindhoven. Deze Eindhovenaar is in gemeenschap van goederen gehuwd. Omdat zijn vrouw op 21 december 1862 is overleden, wordt op 5 maart daar aan volgend een staat van zijn bezittingen opgemaakt2.
Deze inventaris maakt duidelijk, dat F.H. Raijmakers tot de vermogende ingezetenen van Eindhoven behoort.
De staat van onroerende goederen onder de gemeente Eindhoven vermeldt een huis met verdere gebouwen, erf en tuin gelegen in de Rechtestraat naast het stadhuis (nummer 22, voorheen Kreymborg, later het Kruidvat) en verder "onderscheiden huizen en twee tuinen, zijnde de huizen thans herbouwd voor fabriek en magazijn" gelegen in de Vrijstraat3. Wat de "fabriek en magazijn" betreft: in 1862, dus kort voor het opmaken van de hiervoor vermelde inventaris, had F.H. Raijmakers bij de gemeente een vergunning aangevraagd voor de inrichting van een fabriek van tabak, snuif en carotten4.
De fabriek en het magazijn werden gevestigd in een aanbouw van een huis op de hoek Vrijstraat en de Vijksteeg en in een gebouwtje erachter (zie plattegrond). Behalve van deze bezittingen was Raymakers nog eigenaar van enkele percelen hooi-, wei- en bouwland in de naburige gemeenten Woensel en Gestel en van uitgestrekte landerijen in de gemeenten Waspik, Dussen en Raamsdonk (welke bezittingen hem vermoedelijk waren aangekomen via zijn vrouw, die van Waspik geboortig was).
Op 4 december 1868 verzoekt F.H. Raijmakers aan de gemeente toestemming om een draadnagelfabriek op te richten op het hem toebehorend perceel tuin, dat kadastraal bekend is onder nummer A 576. Tevens verzoekt hij vergunning om daarin een stoommachine te plaatsen. Deze laatste vergunning wordt hem op 29 januari 1869 door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant verleend5.
De plaatsing moet binnen zes maanden geschieden, terwijl de schoorsteen bij de fabriek een hoogte moet hebben van ten minste 18 ellen. Op 6 april 1869 wordt nog een vergunning verleend om tijdelijk gebruik te maken van een zogenaamde "locomobile" totdat het stoomwerktuig waarvoor de vergunning is verleend, geplaatst zal zijn.
Vóór eind 1869 draait de fabriek op volle toeren. Het verslag van de Kamer van Koophandel opent met de vermelding ervan en noemt ook nog een tweede vestiging van deze nieuwe tak van nijverheid onder de gemeente Strijp. "Bij voortduring mag Eindhoven zich verheugen in de bloei en vooruitgang van zijnen handel en fabriekswezen. Maakte de Kamer in haar vorig verslag er melding van dat de machinale draadnagelfabriek onder Stratum aan een ander ondernemer was overgegaan, die dezelve in Eindhoven plaatsen en daaraan eene grote uitbreiding geven zou, hetgeen ook in 1869 is geschied, thans kan zij weder met genoegen vermelden, dat eene tweede aanzienlijke draadnagelfabriek in de onmiddellijke omgeving van Eindhoven is daargesteld."
Verderop in het verslag worden beide bedrijven nog eens apart belicht. Over de fabriek aan de Vrijstraat wordt daar geschreven: "De machinale draadnagelfabriek van de Firma Gebr. Raijmakers, vroeger onder Stratum, waarin tevens ressorts worden vervaardigd, is thans in deze gemeente overgebragt. Een aanzienlijk gebouw is daarvoor gesticht. De machinen daarin worden gedreven door een stoomwerktuig van 15 pk. In deze fabriek zal eerlang tevens de draad ter vervaardiging der nagels getrokken worden. Hierin zijn werkzaam 8 mannen."
Ook de andere onderneming die zich in 1869 op de fabricage van draadnagels stort, wordt door een lid van de familie Raijmakers geleid. Over dit bedrijf wordt geschreven: "De draadnagelfabriek van de Firma H.A. Raijmakers alhier, onder Strijp gelegen, is ook in 1869 in werking gekomen. Hierin is geplaatst een stoomwerktuig van 14 pk. Getal der werklieden 12 mannen. In deze fabrieken is het hoogste weekloon ƒ 12,- en het laagste ƒ 3,-6."
Uit de verslagen van de daarop volgende jaren blijkt, dat het met de fabriek aan de Vrijstraat, of zo men wil aan de Vijksteeg, toch niet helemaal gaat zoals men dat verwacht had. In het verslag over 1870 merkt de Kamer op, dat "zij tot haar leedwezen moet verklaren, dat die (fabriek) het grootste deel van het jaar niet gewerkt heeft. Naar men verneemt zullen evenwel de werkzaamheden daarin weder eerlang met kracht worden voortgezet en zal zij tevens dienstig worden gemaakt tot draadtrekkerij en vlechterij". Op 26 oktober 1870 is F.H. Raijmakers gestorven. Ofschoon de naam Gebr. Raijmakers erop duidt, dat de zaak werd geleid door de zoons, is het overlijden van vader wellicht toch van invloed geweest op de gang van zaken in het bedrijf. De draadnagelfabriek van H.A. Raijmakers & Co. onder Strijp had volgens hetzelfde verslag "druk werk".
Hoe het ook zij, in 1871 gaat het weer een stuk beter. Het verslag van de Kamer van Koophandel meldt dan: "In de draadnagelfabriek tevens vlechterij en draadtrekkerij van de Gebr. Raijmakers, die in 1870 minder gunstig werkte en geruime tijd stilstond, was over 1871 weder veel bedrijvigheid waar te nemen.
"
In 1871 zijn de Gebr. Raijmakers niet alleen begonnen met het vervaardigen van draad voor het vlechten van ijzeren koord, maar ook met de vervaardiging van telegraafdraad. Voor de productie hiervan is achter de draadnagelfabriek aan de Vrijstraat, dat wil zeggen tussen de fabriek en de Vest, een houten gebouw met een fornuis geplaatst. Op 8 augustus 1871 wordt de gemeente toestemming gevraagd het gebouw in gebruik te mogen nemen. "Daar het fabriceeren van telegraafdraad en ijzeren koord eene geheel nieuwe industrie is voor ons land en wij overtuigd zijn van Uwe belangstelling in den handel en industrie van Eindhoven wanneer die kan bevorderd worden, hopen wij ook met een gunstig antwoord vereerd te zullen worden."
De gemeenteraad weigert echter aanvankelijk vergunning voor de ingebruikname van het gebouwtje, omdat bij een onderzoek door de "Commissie van Werken" is gebleken, dat de fabriek van de Gebr. Raijmakers in strijd met de plaatselijke verordeningen vuil water in de stadsgracht laat lopen. De fabrikanten worden daarom verzocht geen water of andere vloeistof uit hun fabriek meer in de Vest te lozen en binnen 14 dagen een bezinkput aan te leggen7.
Een maand later wordt in de gemeenteraadsnotulen vastgelegd, dat "de Gebroeders Raijmakers geene voldoende bezinkput aan hunne draadnagelfabriek schijnen daargesteld te hebben, daar het water in de Vest achter den Voetboog (het gebouw op de hoek van de Vrijstraat) nog met onreine stoffen is bezwangerd"8.
De opleving die in 1871 begon, is van korte duur geweest. "Van de twee stoomdraadnagelfabrieken heeft die van de Firma H. Raijmakers & Co. druk en met succes gewerkt, terwijl die van de Firma Gebr. Raijmakers thans buiten werking is, de daaraan verbondene vlechterij van ijzerdraad wordt evenwel voortgezet", staat in het jaarverslag van de Kamer van Koophandel over 1872 te lezen. Een jaar later meldt de Kamer: "de draadnagelfabriek werkte niet druk"; welke van de twee hier bedoeld wordt, is niet duidelijk. Eind 1875 is het definitief gedaan met "de draadnagelfabriek van de Gebr. Raijmakers".
In een schrijven aan het gemeentebestuur van Eindhoven, gedateerd Stratum 13 november 1875, geeft een zekere Ferdinand Schröder te kennen, "dat hij voornemens is in de gebouwen eene laken- en bukskinfabriek op te rigten". In de fabriek zal een stoomwerktuig worden geplaatst van 10 pk. Op een plattegrond die bij de hinderwetsaanvrage wordt overgelegd zijn de verschillende werkruimten en magazijnen ingetekend. Op 28 december wordt de hinderwetsvergunning verleend. Op 3 januari daar aan volgend verkopen de kinderen van F.H. Raijmakers het fabrieksgebouw met bijgebouwen en erf, gelegen aan de Vrijstraat voor ƒ 6.000,- aan Johan Ferdinand Schröder, fabrikant in wollen stoffen10.
De gebroeders Raijmakers leggen zich daarna onder andere toe op detailhandel in ijzerwaren. Zij zullen echter nog vele jaren de spijkerfabriek in hun briefhoofd blijven voeren11.
Noten, bronnen:
1. A. Heerding, Het ontstaan van de Gloeilampenindustrie in Nederland, deel l, Geschiedenis van N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken, 1980, M. Nijhoff Den Haag, blz. 330.
2. RHCe, Notarieel Archief N18 nr. 54 dd. 5-3-1863.
3. Eindhoven sectie A nrs. 515, 1183, 575, 576, 579, 580, 580a, 1241, 1242, 1243 en 1329.
4. RHCe, Administratief Archief Eindhoven, Kinderwetten en Bedrijfsvergunningen.
5. RHCe, zie 4.
6. RHCe, Archief Kamer van Koophandel, Jaarverslagen 1869 t/m 1875.
7. RHCe, Administratief Archief Eindhoven, Notulen Gemeenteraad dd. 5-9-1871.
8. RHCe, Administratief Archief Eindhoven, Notulen Gemeenteraad dd. 6-10-1871.
9. RHCe, Administratief Archief Eindhoven, Kinderwetten en Bedrijfsvergunningen.
10. RHCe, Notarieel Archief N34-nr. 1 dd. 3-1-1876.
11. RHCe, Collectie briefhoofden.
P.G. de Haas-van den Boer en A. Otten
in: ’t Gruun Buukske 1982-50