Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De joodse schoolmeester, voorlezer en slachter Heyman Mosis

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De joodse schoolmeester, voorlezer en slachter Heyman Mosis


Drie jaar nadat het huis De Wind (Kerkstraat) was aangekocht trad-in oktober 1784 Heyman Mosis bij de joodse gemeente in dienst als schoolmeester, voorlezer en slachter. Hij ontving een salaris van ƒ 150,= per jaar, een toeslag van ƒ 7,= voor de aankoop van brandstoffen en tenslotte de "gewone profijten".
Het dienstverband zou van korte duur blijken. Het is niet duidelijk of het stadsbestuur pas laat kennis heeft genomen van de aanwezigheid van de schoolmeester, of dat het een aanvankelijk tolerante houding na een jaar heeft herzien.
Hoe dan ook, in november 1785 voelde Heyman Mosis zich gedwongen voor de schepenen te verklaren, dat hij de stad voor de verhuistijd van 1786 zou verlaten en deed hij afstand van het "regt van inwoning binnen deeze stad als hij...door het blijven wonen tot voornoemde tijd alhier soude mogen komen te verkrijgen". Ook stemde hij erin toe, dat het stadsbestuur hem met zijn gezin uit de stad zou mogen zetten, als hij niet op tijd zou zijn vertrokken. Daarna verklaarde Moses Salomon als penning- of kerkmeester van de joodse gemeente, dat hij de schoolmeester met zijn gezin zou "doen delegeren en vertrekken", als hij zijn belofte niet zou nakomen.
De plotseling zo meegaande houding van de joodse gemeenschap wekt verbazing. Opnieuw kunnen we slechts naar de reden raden. In 1784 was voor de schepenbank een proces gevoerd tegen de joodse koopman Joseph Michielse, alias de Panter, die ervan werd beschuldigd een "beursesnijder en gauwdieff" te zijn. Ofschoon de drossaard er niet in was geslaagd een gefundeerde beschuldiging tegen de verdachte in te brengen, was deze in december 1784 uit de stad en de prinsendorpen gebannen1.
Ongetwijfeld was door het proces de anti-joodse geest onder de bevolking nog gevoed. Want ook al kon het proces bepaald niet als een voorbeeld van goede rechtspleging gelden, wél was komen vast te staan, dat Joseph Michielse geen lieverdje was geweest. Het lijkt dan ook niet onmogelijk, dat de joodse gemeenschap het in 1785 onverstandig achtte de sfeer nog' verder te bederven door een overigens legale actie voor een verblijfsvergunning voor de schoolmeester.
Overigens verliep het vertrek van Heyman Mosis ondanks alle voorzorgen niet zonder problemen. Omstreeks de fatale datum van 9 mei richtte hij zich tot de schepenbank en liet hij weten, dat hij inmiddels in Veenendaal in dezelfde functie was aangesteld als hij in Eindhoven had gehad. Hij was in Eindhoven echter door een aantal joden op "eene meer dan canailjeuse wijze gedenigreerd; de joodse gemeente en enkele afzonderlijke leden ervan stonden nog bij hem in het krijt en weigerden hardnekkig hun schuld te voldoen. Omdat hij daardoor financieel in de problemen was gekomen, verzocht hij pro deo tegen zijn debiteuren te mogen procederen.
Tevens verzocht hij om een verlenging van zijn verblijfsvergunning voor de duur van het proces. De schepenen informeerden hierop bij Philip Lasar en Abraham Joseph. Deze lieten weten, dat Heyman niets meer te vorderen had, maar integendeel de joodse gemeente nog 39 schellingen huishuur schuldig was. Op 22 juli 1786 wees de schepenbank hierop het" 'verzoek af. Vermoedelijk had Heyman Mosis inmiddels het zekere voor het onzekere genomen en was hij naar Woensel verhuisd, want daar woonde dat jaar in de Lijmbeekstraat een "Joodse Meester".

noten:
1. Wim Maas, De rechtspositie van bedelaars en landlopers in de achttiende eeuw in de stad Eindhoven en de prinsendorpen Woensel, Gestel, Strijp en Stratum, 1981. Ook in: J.Russel, De roovers-, benden in de Lande van Overmaas, Brabant,. Holland en aan den Rijn in de vorige, en in het begin der tegenwoordige eeuw, Maastricht 1877, p. 85.

Jan Spoorenberg
in: 't Gruun Buukske 1983, 64