Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Heemkunde in Eindhoven 1857-1931
Heemkunde in Eindhoven van 1857 tot 1931
Tot een van de eerste bekende personen, die geïnteresseerd waren in de Eindhovense geschiedenis, kan Willem Hermans worden gerekend.
Willem Hermans, geboren in 1806 in Oss, was getrouwd met M.A. Smits, telg uit het bekende brouwersgeslacht van De Oranjeboom aan de Demer. Van beroep was hij edelsmid.
Willems broer, Cornelis Rudolphus Hermans (Oss 1805-’s-Hertogenbosch 1869), was een tijd lang conrector van de Latijnse School in Eindhoven en werd daarna rector van de Bossche Latijnse School. De familie Hermans kende de stad Eindhoven dus al langere tijd.
Nadat Willem Hermans in 1857 tot lid van de Eindhovense gemeenteraad was gekozen, stelde hij voor om het stadsarchief, da “geheel aan vernietiging en verrotting” was blootgesteld, te laten ordenen. Notaris E.M. Jonckbloet kreeg die opdracht, maar is uiteindelijk grotendeels door Willem Hermans uitgevoerd.
De indruk bestaat, dat Hermans het plan heeft gehad om een geschiedenis van Eindhoven te schrijven. Hij maakte afschriften van oude charters en indices op persoons- en zaaknamen bij een groot aantal archiefstukken, zoals bij de resoluties van het stadsbestuur, en afschriften van boeken en artikelen die over Eindhoven handelden.
Franciscus Norbertus Smits (Eindhoven 1817- Eindhoven 1892) was een zoon uit het al genoemde brouwersgeslacht van brouwerij Oranjeboom aan de Demer. Hij was tot 1884 pastoor in Waalre. Om gezondheidsredenen keerde hij terug naar Eindhoven. In de jaren erna werkte hij aan de “Beknopte geschiedenis van Eindhoven”. Het 3-delig boekwerk werd in 1887 uitgegeven door uitgeverij Van Piere.
Tijdens zijn onderzoeksperiode werd hij geassisteerd door Arthur Zegers, een zoon van sigarenfabrikant J.W. Zegers en M.J. Spoorenberg. Omdat Arthur al in 1884 naar Roermond vertrok om daar te gaan studeren, zal zijn bijdrage vóór 1884 en in de vakantieperiodes vermoedelijk beperkt zijn gebleven tot voorbereidende werkzaamheden.
In het werk van Smits zitten nogal wat foutjes, vermoedelijk veroorzaakt door het niet volledig beheersen van het oude schrift. Ook bestaat de indruk, dat hij met een deel van het bronnenmateriaal kritischer had moeten omgaan.
Ludovicus Godefridus Alouisius Houben (Eindhoven 1852- Eindhoven 1910) schreef eveneens een boek over de geschiedenis van Eindhoven. Dit tweedelige werk, “De geschiedenis van Eindhoven”, verscheen in 1890 en is nog steeds volkomen verantwoord.
Houben was zoon van een Eindhovense arts, studeerde aan een seminarie, maar moest die studie om gezondheidsredenen beëindigen.
In 1893 werd de Historische en Topografische Tentoonstelling betreffende Kempenland en Peelland gehouden. Deze was georganiseerd door de Eindhovense vereniging Bouwkundige Vakken. Hier werden allerlei voorwerpen tentoongesteld, zoals fossielen, prehistorische artefacten, beelden, schilderijen, prenten en penningen. Ze waren afkomstig van een aantal heemkundig geïnteresseerden, zoals A.P. Hermans, beeldhouwer J.P. van der Marck, J.J. Bayens, Alph. Schellens, de redactie van de Meierijsche Courant, de ridderlijke gilde van St. Sebastiaan en ook het gemeentebestuur van de stad.
Rond 1900 konden nog enkele heemkundige activiteiten worden ontdekt. Zo onderzocht het Achtse schoolhoofd W. Renders grafheuvels, waarbij hij enkele urnen aantrof. A. Schellens schreef in de Meierijsche Courant van 1898 een artikelenreeks over de geschiedenis van Sociëteit Concordia en een andere auteur, schrijvend onder het pseudoniem “Navorscher” schreef in 1900 over de oude gebruiken bij openbare verkopingen.
In 1913 schreef onderwijzer J. Aarts het boekje “Parochie en kerk van Eindhoven (88 pagina’s), handelend over het heden en verleden van de St. Catharinakerk.
In 1919 werd door het bestuur van de R.K. Openbare Leeszaal het initiatief genomen om een geschied- en oudheidkundig museum te stichten. In 1921 vond de oprichting plaats van de vereniging Museum Kempenland. Het ontbrak echter aan een echte expositieruimte, waardoor het museum niet van de grond kwam. Uiteindelijk richtte archivaris M. van der Waerden in 1926 in de leeszaal van zijn stadsarchief een museum in. De exposities werden daar in 1928 verzorgd door het bestuur van de R.K. Openbare Leeszaak en Boekerij St. Catharina te gelegenheid van het 12-jarig bestaan van de eigen ruimten voor de leeszaal.
In 1931 besluiten B&W om in het oude stadhuis aan de Rechtestraat een museum in te richten. Pas in 1935 werd dat uiteindelijk een feit.
bronnen:
Hier zijn vrijwel vanaf de vroegste periode tot en met 1944 de kranten weer belangrijk geweest. Hieronder versta ik dan voor het gemak ook het oude Brabants Heem, dat een bijvoegsel van de Eindhovense en Meierijsche Courant was.
Daarnaast kon ik beschikken over gegevens uit het gemeentelijke archief en kon ik gebruik maken van het archief van de Oudheidkundige Kring en van dat van Brabantia Nostra.
Verder raadpleegde ik de studie 'De Oudheidkundige Kring Kempenland, gevestigd te Eindhoven', door Th.A.C.H. Bakx, een studie over het oude Brabants Heem door J.Th.M. Melssen.
Jan Spoorenberg (samengevat door Jos Hüsken)
in: ’t Gruun Buukske 1988 87 e.v.